Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

smage
Køkkenchefen smager på suppen.
proeven
De chef-kok proeft de soep.

tælle
Hun tæller mønterne.
tellen
Ze telt de munten.

chatte
De chatter med hinanden.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

brænde ned
Ilden vil brænde en stor del af skoven ned.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

svømme
Hun svømmer regelmæssigt.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

danne
Vi danner et godt team sammen.
vormen
We vormen samen een goed team.

modtage
Hun modtog en meget flot gave.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

tænke med
Man skal tænke med i kortspil.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

købe
De vil købe et hus.
kopen
Ze willen een huis kopen.

bringe op
Hvor mange gange skal jeg bringe dette argument op?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

tilbyde
Strandstole stilles til rådighed for feriegæsterne.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
