Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

gå igennem
Kan katten gå igennem dette hul?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

synge
Børnene synger en sang.
zingen
De kinderen zingen een lied.

bruge penge
Vi skal bruge mange penge på reparationer.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

gå ud
Børnene vil endelig gå udenfor.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

dække
Hun dækker sit ansigt.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

skrive ned
Hun vil skrive sin forretningsidé ned.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

bestå
Studenterne bestod eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

slå
Hun slår bolden over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

køre igennem
Bilen kører igennem et træ.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

brænde
Kødet må ikke brænde på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

spare
Mine børn har sparet deres egne penge op.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
