Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

lukke
Hun lukker gardinerne.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

komme først
Sundhed kommer altid først!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!

overtale
Hun skal ofte overtale sin datter til at spise.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

afgå
Vores feriegæster afgik i går.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

beordre
Han beordrer sin hund.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

slå
Forældre bør ikke slå deres børn.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

ringe
Hvem ringede på dørklokken?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

øge
Virksomheden har øget sin omsætning.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

forstå
Jeg forstod endelig opgaven!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

håbe
Mange håber på en bedre fremtid i Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

ringe
Kan du høre klokken ringe?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
