Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/118780425.webp
smage
Køkkenchefen smager på suppen.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tælle
Hun tæller mønterne.
tellen
Ze telt de munten.
cms/verbs-webp/115113805.webp
chatte
De chatter med hinanden.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/120978676.webp
brænde ned
Ilden vil brænde en stor del af skoven ned.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/123619164.webp
svømme
Hun svømmer regelmæssigt.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/99592722.webp
danne
Vi danner et godt team sammen.
vormen
We vormen samen een goed team.
cms/verbs-webp/72855015.webp
modtage
Hun modtog en meget flot gave.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
cms/verbs-webp/47225563.webp
tænke med
Man skal tænke med i kortspil.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/92456427.webp
købe
De vil købe et hus.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/119520659.webp
bringe op
Hvor mange gange skal jeg bringe dette argument op?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/19351700.webp
tilbyde
Strandstole stilles til rådighed for feriegæsterne.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/8451970.webp
diskutere
Kollegerne diskuterer problemet.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.