Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/87994643.webp
camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
cms/verbs-webp/84847414.webp
prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/108556805.webp
guardare giù
Potevo guardare giù sulla spiaggia dalla finestra.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/96061755.webp
servire
Oggi lo chef ci serve personalmente.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/41019722.webp
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/105224098.webp
confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/46565207.webp
preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/100466065.webp
omettere
Puoi omettere lo zucchero nel tè.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/47969540.webp
diventare cieco
L’uomo con le spillette è diventato cieco.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/129002392.webp
esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ricevere
Ha ricevuto un regalo molto bello.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.