Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

fermare
La poliziotta ferma l’auto.
stoppen
De agente stopt de auto.

traslocare
Il vicino sta traslocando.
verhuizen
De buurman verhuist.

superare
Le balene superano tutti gli animali in peso.
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.

incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

entrare
Lui entra nella stanza d’albergo.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

dipingere
Ho dipinto un bel quadro per te!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

vincere
Lui cerca di vincere a scacchi.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

visitare
Un vecchio amico la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

capire
Non riesco a capirti!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
