Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
wandelen
De groep wandelde over een brug.

prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

guardare giù
Potevo guardare giù sulla spiaggia dalla finestra.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

servire
Oggi lo chef ci serve personalmente.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

omettere
Puoi omettere lo zucchero nel tè.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

diventare cieco
L’uomo con le spillette è diventato cieco.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

esplorare
Gli astronauti vogliono esplorare lo spazio esterno.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
