Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

addestrare
Il cane è addestrato da lei.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

premiare
È stato premiato con una medaglia.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

giacere dietro
Il tempo della sua gioventù giace lontano nel passato.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

visitare
Lei sta visitando Parigi.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

esprimersi
Lei vuole esprimersi con la sua amica.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

infettarsi
Lei si è infettata con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

controllare
Il dentista controlla la dentatura del paziente.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
