Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

premere
Lui preme il bottone.
drukken
Hij drukt op de knop.

muoversi
È sano muoversi molto.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

battere
Ha battuto il suo avversario a tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

girare
Lei gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.

dovere
Si dovrebbe bere molta acqua.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.

passare
A volte il tempo passa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

spremere
Lei spreme il limone.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.

correre verso
La ragazza corre verso sua madre.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

pulire
L’operaio sta pulendo la finestra.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

sopportare
Lei può a malapena sopportare il dolore!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
