Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
guidare
L’escursionista più esperto guida sempre.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
lasciare dietro
Hanno accidentalmente lasciato il loro bambino alla stazione.
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cercare
Il ladro cerca la casa.
cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
giacere dietro
Il tempo della sua gioventù giace lontano nel passato.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
coprire
Lei copre i suoi capelli.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
causare
Lo zucchero causa molte malattie.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
creare
Chi ha creato la Terra?
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
smaltire
Questi vecchi pneumatici devono essere smaltiti separatamente.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
proteggere
I bambini devono essere protetti.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
sperare
Molti sperano in un futuro migliore in Europa.