Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
risparmiare
Puoi risparmiare sui costi di riscaldamento.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correggere
L’insegnante corregge i temi degli studenti.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
guidare
I cowboy guidano il bestiame con i cavalli.

controleren
De tandarts controleert de tanden.
controllare
Il dentista controlla i denti.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
estirpare
Le erbacce devono essere estirpate.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
commerciare
Le persone commerciano mobili usati.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
suonare
Chi ha suonato il campanello?

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
pubblicare
L’editore pubblica queste riviste.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
gettare
Lui pesta su una buccia di banana gettata.
