Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
influenzare
Non lasciarti influenzare dagli altri!
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
stupirsi
Si è stupita quando ha ricevuto la notizia.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
spingere
L’infermiera spinge il paziente su una sedia a rotelle.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
usare
Lei usa prodotti cosmetici quotidianamente.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
iniziare
I soldati stanno iniziando.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
aiutare
Tutti aiutano a montare la tenda.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
chiudere
Lei chiude le tende.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abbracciare
La madre abbraccia i piccoli piedi del bambino.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
sollevare
L’elicottero solleva i due uomini.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?