Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
controllare
Il dentista controlla la dentatura del paziente.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
consegnare
Lui consegna pizze a domicilio.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
diventare cieco
L’uomo con le spillette è diventato cieco.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
richiamare
Per favore, richiamami domani.
cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
fare per
Vogliono fare qualcosa per la loro salute.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
guardare giù
Potevo guardare giù sulla spiaggia dalla finestra.
cms/verbs-webp/114993311.webp
zien
Je kunt beter zien met een bril.
vedere
Puoi vedere meglio con gli occhiali.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestare
Le persone protestano contro l’ingiustizia.
cms/verbs-webp/102304863.webp
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
calciare
Attenzione, il cavallo può calciare!
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
raccontare
Lei le racconta un segreto.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
colpire
Lei colpisce la palla oltre la rete.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
escludere
Il gruppo lo esclude.