Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limitare
Le recinzioni limitano la nostra libertà.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
costruire
I bambini stanno costruendo una torre alta.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
cantare
I bambini cantano una canzone.
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
assaggiare
Il capo cuoco assaggia la zuppa.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
assumere
L’azienda vuole assumere più persone.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
parlare
Chi sa qualcosa può parlare in classe.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
riaccompagnare
La madre riaccompagna a casa la figlia.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
significare
Cosa significa questo stemma sul pavimento?
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
estinguersi
Molti animali si sono estinti oggi.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticare
Il capo critica l’impiegato.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
incontrarsi
È bello quando due persone si incontrano.