Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
pagare
Ha pagato con carta di credito.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
rispondere
Lei risponde sempre per prima.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
partire
Il treno parte.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
stampare
I libri e i giornali vengono stampati.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
compitare
I bambini stanno imparando a compitare.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
chiedere
Lui le chiede perdono.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
portare
L’asino porta un carico pesante.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
ripetere
Puoi ripetere per favore?
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
dormire
Il bambino dorme.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.