Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
dipingere
Lei ha dipinto le sue mani.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
coprire
Lei copre i suoi capelli.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
parlare male
I compagni di classe parlano male di lei.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pagare
Lei paga online con una carta di credito.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mescolare
Puoi fare un’insalata sana mescolando verdure.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
commentare
Lui commenta la politica ogni giorno.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
rimuovere
Come si può rimuovere una macchia di vino rosso?
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
arrivare
È arrivato giusto in tempo.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
consumare
Lei consuma un pezzo di torta.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ascoltare
Gli piace ascoltare il ventre di sua moglie incinta.