Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/123519156.webp
trascorrere
Lei trascorre tutto il suo tempo libero fuori.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/123844560.webp
proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/81025050.webp
combattere
Gli atleti combattono l’uno contro l’altro.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/83776307.webp
trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/78073084.webp
sdraiarsi
Erano stanchi e si sono sdraiati.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
cms/verbs-webp/114272921.webp
guidare
I cowboy guidano il bestiame con i cavalli.
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
cms/verbs-webp/124740761.webp
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/130770778.webp
viaggiare
A lui piace viaggiare e ha visto molti paesi.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/79201834.webp
collegare
Questo ponte collega due quartieri.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/59250506.webp
offrire
Lei ha offerto di annaffiare i fiori.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/120128475.webp
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/124274060.webp
lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.