Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/79201834.webp
collegare
Questo ponte collega due quartieri.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/57248153.webp
menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/118483894.webp
godere
Lei gode della vita.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/104759694.webp
sperare
Molti sperano in un futuro migliore in Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
cms/verbs-webp/104302586.webp
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/81740345.webp
riassumere
Devi riassumere i punti chiave da questo testo.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitare
Un vecchio amico la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/59121211.webp
suonare
Chi ha suonato il campanello?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospettare
Lui sospetta che sia la sua fidanzata.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/80116258.webp
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accettare
Non posso cambiare ciò, devo accettarlo.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.