Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
skape
Han har skapt en modell for huset.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
tenke med
Du må tenke med i kortspill.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
bestå
Studentene besto eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
produsere
Man kan produsere billigere med roboter.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
forlate
Mange engelske mennesker ønsket å forlate EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
trene
Hunden blir trent av henne.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
male
Jeg vil male leiligheten min.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
forstå
Jeg forsto endelig oppgaven!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
snakke
Han snakker til sitt publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
danse
De danser en tango forelsket.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
tilgi
Jeg tilgir ham hans gjeld.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.