Ordforråd
Lær verb – nederlandsk
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
nekte
Barnet nekter maten sin.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
returnere
Hunden returnerer leketøyet.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
oppdatere
Nå til dags må man stadig oppdatere kunnskapen sin.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
skryte
Han liker å skryte av pengene sine.
sturen
Hij stuurt een brief.
sende
Han sender et brev.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ringe
Jenta ringer vennen sin.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
forbinde
Denne broen forbinder to nabolag.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
avlyse
Flyvningen er avlyst.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere forbi
De to passerer hverandre.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
vurdere
Han vurderer selskapets prestasjon.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passere forbi
Toget passerer forbi oss.