Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
starte
Vandrerne startet tidlig om morgenen.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
reise seg
Hun kan ikke lenger reise seg på egen hånd.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham hvordan enheten fungerer.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
stille ut
Moderne kunst blir stilt ut her.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
fjerne
Håndverkeren fjernet de gamle flisene.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produsere
Man kan produsere billigere med roboter.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
løpe
Idrettsutøveren løper.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere forbi
De to passerer hverandre.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bekrefte
Hun kunne bekrefte den gode nyheten til mannen sin.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
dø ut
Mange dyr har dødd ut i dag.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
gå gjennom
Kan katten gå gjennom dette hullet?
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
svare
Studenten svarer på spørsmålet.