Ordforråd
Lær verb – nederlandsk
bereiden
Ze bereidt een taart.
forberede
Hun forbereder en kake.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
utøve
Hun utøver et uvanlig yrke.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
tilsette
Hun tilsetter litt melk i kaffen.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
finne igjen
Jeg kunne ikke finne passet mitt etter flyttingen.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publisere
Reklame blir ofte publisert i aviser.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
fortelle
Hun forteller henne en hemmelighet.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
minne
Datamaskinen minner meg om avtalene mine.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
kreve
Han krevde kompensasjon fra personen han hadde en ulykke med.
produceren
We produceren onze eigen honing.
produsere
Vi produserer vår egen honning.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
finne veien tilbake
Jeg kan ikke finne veien tilbake.