Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

eisen
Hij eist compensatie.
kreve
Han krever kompensasjon.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
bomme
Han bommet på spikeren og skadet seg selv.

drinken
Ze drinkt thee.
drikke
Hun drikker te.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ligge bak
Tiden for hennes ungdom ligger langt bak.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
glede seg
Barn gleder seg alltid til snø.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
klemme
Han klemmer sin gamle far.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
skape
Hvem skapte Jorden?

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
se
Hun ser gjennom kikkerten.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.
unngå
Hun unngår kollegaen sin.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
kreve
Han krevde kompensasjon fra personen han hadde en ulykke med.

terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
ringe tilbake
Vær så snill å ringe meg tilbake i morgen.
