Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passere forbi
Toget passerer forbi oss.
cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
spare
Du sparer penger når du senker romtemperaturen.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
spise frokost
Vi foretrekker å spise frokost i senga.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
komme til deg
Lykken kommer til deg.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
gå inn
Han går inn på hotellrommet.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han maler veggen hvit.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akseptere
Kredittkort aksepteres her.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
kaste
Han kaster ballen i kurven.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
studere
Jentene liker å studere sammen.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
kommandere
Han kommanderer hunden sin.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
oppdatere
Nå til dags må man stadig oppdatere kunnskapen sin.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
henge
Begge henger på en gren.