Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produsere
Man kan produsere billigere med roboter.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
oppdage
Sjømennene har oppdaget et nytt land.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
tenke med
Du må tenke med i kortspill.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betale
Hun betaler på nett med et kredittkort.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
fremheve
Du kan fremheve øynene dine godt med sminke.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
berøre
Bonden berører plantene sine.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
forårsake
Alkohol kan forårsake hodepine.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.
fungere
Det fungerte ikke denne gangen.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
vekke
Vekkerklokken vekker henne kl. 10.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
oppsummere
Du må oppsummere hovedpunktene fra denne teksten.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
avlyse
Han avlyste dessverre møtet.
