Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
sende
Han sender et brev.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
spise frokost
Vi foretrekker å spise frokost i senga.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
nevne
Sjefen nevnte at han vil sparke ham.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
returnere
Hunden returnerer leketøyet.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
berike
Krydder beriker maten vår.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stå
Fjellklatreren står på toppen.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
bestille
Hun bestiller frokost til seg selv.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
elske
Hun elsker virkelig hesten sin.
cms/verbs-webp/108991637.webp
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
unngå
Hun unngår kollegaen sin.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
svømme
Hun svømmer regelmessig.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
komme lett
Surfing kommer lett for ham.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
belønne
Han ble belønnet med en medalje.