Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
slå opp
Det du ikke vet, må du slå opp.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
gjøre en feil
Tenk nøye etter så du ikke gjør en feil!
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
returnere
Hunden returnerer leketøyet.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
motta
Han mottar en god pensjon i alderdommen.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
akseptere
Noen mennesker vil ikke akseptere sannheten.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
fjerne
Gravemaskinen fjerner jorden.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
konsumere
Hun konsumerer et stykke kake.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta navnet mitt.
cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
hoppe ut
Fisken hopper ut av vannet.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
forstå
Jeg kan ikke forstå deg!
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handler med brukte møbler.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.