Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
fortelle
Hun fortalte meg en hemmelighet.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
bli kjent med
Rare hunder vil bli kjent med hverandre.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
ansette
Søkeren ble ansatt.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
slippe foran
Ingen vil slippe ham foran i supermarkedkassen.

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
takke
Han takket henne med blomster.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
sjekke
Tannlegen sjekker pasientens tannsett.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
ringe
Klokken ringer hver dag.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
fjerne
Hvordan kan man fjerne en rødvinflekk?

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
virke
Motorsykkelen er ødelagt; den virker ikke lenger.
