Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
svømme
Hun svømmer regelmessig.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
male
Jeg vil male leiligheten min.
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
gå tur
Familien går tur på søndager.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringe
Hører du klokken ringe?
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
motta
Hun mottok en veldig fin gave.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
lete
Jeg leter etter sopp om høsten.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
understreke
Han understreket uttalelsen sin.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
gjenta
Kan du gjenta det, vær så snill?
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
reise
Han liker å reise og har sett mange land.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
redde
Legene klarte å redde livet hans.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
øve
Kvinnen øver på yoga.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
produsere
Vi produserer vår egen honning.