Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
vente
Vi må fortsatt vente i en måned.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
redusere
Jeg må definitivt redusere mine oppvarmingskostnader.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeide
Hun arbeider bedre enn en mann.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
unngå
Han må unngå nøtter.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilene er parkert i undergrunnen.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
berøre
Han berørte henne ømt.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
teste
Bilen testes i verkstedet.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
avhenge av
Han er blind og avhenger av ekstern hjelp.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omfavne
Moren omfavner babyens små føtter.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
sove
Babyen sover.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
slippe
Du må ikke slippe grepet!
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
melde
Alle om bord melder til kapteinen.