Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilene er parkert i undergrunnen.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
prate
Han prater ofte med naboen sin.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
eie
Jeg eier en rød sportsbil.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
telle
Hun teller myntene.
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
skje
Rare ting skjer i drømmer.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Brannen vil brenne ned mye av skogen.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
tenke
Du må tenke mye i sjakk.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
heise opp
Helikopteret heiser de to mennene opp.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
dekke
Hun dekker håret sitt.
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
ankomme
Han ankom akkurat i tide.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
synge
Barna synger en sang.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
vaske
Arbeideren vasker vinduet.