Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
avlyse
Han avlyste dessverre møtet.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
endre
Mye har endret seg på grunn av klimaendringer.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
forberede
De forbereder et deilig måltid.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
drikke
Hun drikker te.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
overta
Gresshoppene har overtatt.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
teste
Bilen testes i verkstedet.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
se
Alle ser på telefonene sine.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
dekke
Hun har dekket brødet med ost.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
kjøre av gårde
Da lyset skiftet, kjørte bilene av gårde.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han maler veggen hvit.