Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
henge
Begge henger på en gren.
cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
finne igjen
Jeg kunne ikke finne passet mitt etter flyttingen.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
arbeide for
Han arbeidet hardt for sine gode karakterer.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
stille tilbake
Snart må vi stille klokken tilbake igjen.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
forklare
Bestefar forklarer verden for barnebarnet sitt.
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
utelate
Du kan utelate sukkeret i teen.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
stole på
Vi stoler alle på hverandre.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorere
Barnet ignorerer morens ord.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
prate
Han prater ofte med naboen sin.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
trekke ut
Hvordan skal han trekke ut den store fisken?
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentere
Han kommenterer politikk hver dag.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
dele
Vi må lære å dele vår rikdom.