Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
sette til side
Jeg vil sette til side litt penger hver måned for senere.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
avlyse
Han avlyste dessverre møtet.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
jage bort
En svane jager bort en annen.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
servere
Kelneren serverer maten.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
forårsake
Alkohol kan forårsake hodepine.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
betale
Hun betalte med kredittkort.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
male
Hun har malt hendene sine.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
beskatte
Bedrifter beskattes på forskjellige måter.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
rykke opp
Ugress må rykkes opp.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
kjøre hjem
Etter shopping kjører de to hjem.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
kaste bort
Han tråkker på en bortkastet bananskall.