Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
sjekke
Tannlegen sjekker tennene.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
fjerne
Hvordan kan man fjerne en rødvinflekk?
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
belønne
Han ble belønnet med en medalje.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
Han liker å gå i skogen.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
bygge
Når ble Den kinesiske mur bygget?
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
skrive ned
Du må skrive ned passordet!
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
være oppmerksom
Man må være oppmerksom på veiskiltene.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
forvalte
Hvem forvalter pengene i familien din?
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
levere
Han leverer pizzaer til hjem.
cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
nevne
Hvor mange ganger må jeg nevne denne argumentasjonen?
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
returnere
Faren har returnert fra krigen.