Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
ligge
Barna ligger sammen i gresset.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
kjøre rundt
Bilene kjører rundt i en sirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
mate
Barna mater hesten.
voeden
De kinderen voeden het paard.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta navnet mitt.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
kommandere
Han kommanderer hunden sin.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
handle
Folk handler med brukte møbler.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
tilhøre
Min kone tilhører meg.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
danne
Vi danner et godt lag sammen.
vormen
We vormen samen een goed team.
overraske
Hun overrasket foreldrene med en gave.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
fungere
Det fungerte ikke denne gangen.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
reise rundt
Jeg har reist mye rundt i verden.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.