Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/54887804.webp
garantizar
El seguro garantiza protección en caso de accidentes.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/98294156.webp
comerciar
La gente comercia con muebles usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/101945694.webp
dormir
Quieren finalmente dormir hasta tarde una noche.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/118008920.webp
empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/40129244.webp
salir
Ella sale del coche.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/101765009.webp
acompañar
El perro los acompaña.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/21529020.webp
correr hacia
La niña corre hacia su madre.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Él entra en la habitación del hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/122638846.webp
dejar
La sorpresa la dejó sin palabras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
cms/verbs-webp/93150363.webp
despertar
Acaba de despertar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/113885861.webp
infectarse
Ella se infectó con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/44127338.webp
renunciar
Él renunció a su trabajo.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.