Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

garantizar
El seguro garantiza protección en caso de accidentes.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

comerciar
La gente comercia con muebles usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

dormir
Quieren finalmente dormir hasta tarde una noche.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
beginnen
School begint net voor de kinderen.

salir
Ella sale del coche.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

acompañar
El perro los acompaña.
begeleiden
De hond begeleidt hen.

correr hacia
La niña corre hacia su madre.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

entrar
Él entra en la habitación del hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

dejar
La sorpresa la dejó sin palabras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

despertar
Acaba de despertar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

infectarse
Ella se infectó con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
