Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/80552159.webp
funzionare
La moto è rotta; non funziona più.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/82604141.webp
gettare
Lui pesta su una buccia di banana gettata.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/4553290.webp
entrare
La nave sta entrando nel porto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/111615154.webp
riaccompagnare
La madre riaccompagna a casa la figlia.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrare
Posso mostrare un visto nel mio passaporto.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/100565199.webp
fare colazione
Preferiamo fare colazione a letto.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/109588921.webp
spegnere
Lei spegne la sveglia.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/71260439.webp
scrivere a
Mi ha scritto la settimana scorsa.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/98294156.webp
commerciare
Le persone commerciano mobili usati.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/129300323.webp
toccare
Il contadino tocca le sue piante.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/5135607.webp
traslocare
Il vicino sta traslocando.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/100011426.webp
influenzare
Non lasciarti influenzare dagli altri!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!