Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/27564235.webp
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/116067426.webp
scappare
Tutti scappavano dal fuoco.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/94312776.webp
donare
Lei dona il suo cuore.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/57574620.webp
consegnare
Nuestra figlia consegna giornali durante le vacanze.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/66441956.webp
annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/97335541.webp
commentare
Lui commenta la politica ogni giorno.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
cms/verbs-webp/115520617.webp
investire
Un ciclista è stato investito da un’auto.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/28581084.webp
pendere
Dei ghiaccioli pendono dal tetto.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/121928809.webp
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/8482344.webp
baciare
Lui bacia il bambino.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/120870752.webp
estrarre
Come farà a estrarre quel grosso pesce?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/82669892.webp
andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?