Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
scappare
Tutti scappavano dal fuoco.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
donare
Lei dona il suo cuore.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
consegnare
Nuestra figlia consegna giornali durante le vacanze.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
commentare
Lui commenta la politica ogni giorno.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
investire
Un ciclista è stato investito da un’auto.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
pendere
Dei ghiaccioli pendono dal tetto.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
baciare
Lui bacia il bambino.
kussen
Hij kust de baby.
estrarre
Come farà a estrarre quel grosso pesce?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?