Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/129300323.webp
toccare
Il contadino tocca le sue piante.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/115153768.webp
vedere chiaramente
Posso vedere tutto chiaramente con i miei nuovi occhiali.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
cms/verbs-webp/122398994.webp
uccidere
Fai attenzione, con quella ascia puoi uccidere qualcuno!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/87153988.webp
promuovere
Dobbiamo promuovere alternative al traffico automobilistico.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
cms/verbs-webp/5135607.webp
traslocare
Il vicino sta traslocando.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/108520089.webp
contenere
Pesce, formaggio e latte contengono molte proteine.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
cms/verbs-webp/19351700.webp
fornire
Sono fornite sedie a sdraio per i vacanzieri.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/102731114.webp
pubblicare
L’editore ha pubblicato molti libri.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/115224969.webp
perdonare
Io gli perdono i suoi debiti.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/124545057.webp
ascoltare
I bambini amano ascoltare le sue storie.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/107407348.webp
girare
Ho girato molto in giro per il mondo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parcheggiare
Le biciclette sono parcheggiate davanti alla casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.