Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

ballare
Stanno ballando un tango innamorati.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.

aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

pensare
Chi pensi sia più forte?
denken
Wie denk je dat sterker is?

saltare fuori
Il pesce salta fuori dall’acqua.
uitspringen
De vis springt uit het water.

abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

credere
Molte persone credono in Dio.
geloven
Veel mensen geloven in God.

abbracciare
La madre abbraccia i piccoli piedi del bambino.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

accettare
Qui si accettano carte di credito.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

accompagnare
Il cane li accompagna.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
