Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

cercare
Il ladro cerca la casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

cancellare
Il contratto è stato cancellato.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

sospettare
Lui sospetta che sia la sua fidanzata.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

servire
Ai cani piace servire i loro padroni.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

spingere
L’infermiera spinge il paziente su una sedia a rotelle.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.

riferirsi
Tutti a bordo si riferiscono al capitano.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

ubriacarsi
Lui si ubriaca quasi ogni sera.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

premiare
È stato premiato con una medaglia.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
