Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/61280800.webp
esercitare autocontrollo
Non posso spendere troppo; devo esercitare autocontrollo.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/118780425.webp
assaggiare
Il capo cuoco assaggia la zuppa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/109542274.webp
far passare
Si dovrebbero far passare i rifugiati alle frontiere?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/93393807.webp
accadere
Nelle sogni accadono cose strane.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
cms/verbs-webp/94312776.webp
donare
Lei dona il suo cuore.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/115267617.webp
osare
Hanno osato saltare fuori dall’aereo.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/82095350.webp
spingere
L’infermiera spinge il paziente su una sedia a rotelle.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/4706191.webp
praticare
La donna pratica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uscire
Alle ragazze piace uscire insieme.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/60625811.webp
distruggere
I file saranno completamente distrutti.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
cms/verbs-webp/118485571.webp
fare per
Vogliono fare qualcosa per la loro salute.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
cms/verbs-webp/129945570.webp
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.