Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/91442777.webp
calpestare
Non posso calpestare il terreno con questo piede.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/80427816.webp
correggere
L’insegnante corregge i temi degli studenti.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
cms/verbs-webp/92145325.webp
guardare attraverso
Lei guarda attraverso un buco.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/27076371.webp
appartenere
Mia moglie mi appartiene.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/99207030.webp
arrivare
L’aereo è arrivato in orario.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/98082968.webp
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uscire
I bambini finalmente vogliono uscire.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/88597759.webp
premere
Lui preme il bottone.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/124740761.webp
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/120128475.webp
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/58993404.webp
tornare a casa
Lui torna a casa dopo il lavoro.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.