Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
calpestare
Non posso calpestare il terreno con questo piede.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
correggere
L’insegnante corregge i temi degli studenti.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
guardare attraverso
Lei guarda attraverso un buco.
kijken
Ze kijkt door een gat.
appartenere
Mia moglie mi appartiene.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
arrivare
L’aereo è arrivato in orario.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
luisteren
Hij luistert naar haar.
uscire
I bambini finalmente vogliono uscire.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
premere
Lui preme il bottone.
drukken
Hij drukt op de knop.
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.