Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/101630613.webp
cercare
Il ladro cerca la casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancellare
Il contratto è stato cancellato.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospettare
Lui sospetta che sia la sua fidanzata.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/33599908.webp
servire
Ai cani piace servire i loro padroni.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
cms/verbs-webp/41019722.webp
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/82095350.webp
spingere
L’infermiera spinge il paziente su una sedia a rotelle.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/67035590.webp
saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/82845015.webp
riferirsi
Tutti a bordo si riferiscono al capitano.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/84506870.webp
ubriacarsi
Lui si ubriaca quasi ogni sera.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/91147324.webp
premiare
È stato premiato con una medaglia.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/115373990.webp
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/65840237.webp
inviare
La merce mi verrà inviata in un pacco.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.