Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
unngå
Han må unngå nøtter.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
skade
To biler ble skadet i ulykken.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
besøke
Hun besøker Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
blande
Maleren blander fargene.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
tale ut
Hun ønsker å tale ut til vennen sin.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
belønne
Han ble belønnet med en medalje.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
komme
Jeg er glad du kom!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
gå inn
Han går inn på hotellrommet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
arbeide for
Han arbeidet hardt for sine gode karakterer.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
støtte
Vi støtter barnets kreativitet.
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.