Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/118064351.webp
unngå
Han må unngå nøtter.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/85968175.webp
skade
To biler ble skadet i ulykken.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/113136810.webp
sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/118003321.webp
besøke
Hun besøker Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/98561398.webp
blande
Maleren blander fargene.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
cms/verbs-webp/15441410.webp
tale ut
Hun ønsker å tale ut til vennen sin.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belønne
Han ble belønnet med en medalje.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/68435277.webp
komme
Jeg er glad du kom!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå inn
Han går inn på hotellrommet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/42212679.webp
arbeide for
Han arbeidet hardt for sine gode karakterer.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
cms/verbs-webp/78932829.webp
støtte
Vi støtter barnets kreativitet.
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
cms/verbs-webp/115847180.webp
hjelpe
Alle hjelper til med å sette opp teltet.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.