Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds
springa efter
Modern springer efter sin son.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
fullfölja
Han fullföljer sin joggingrunda varje dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
ringa
Vem ringde på dörrklockan?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
hoppa runt
Barnet hoppar runt glatt.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
ringa
Hon kan bara ringa under sin lunchrast.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
stå upp
Hon kan inte längre stå upp på egen hand.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
ljuga
Han ljuger ofta när han vill sälja något.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
acceptera
Vissa människor vill inte acceptera sanningen.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
öva
Han övar varje dag med sin skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
sova ut
De vill äntligen sova ut en natt.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
utlösa
Röken utlöste larmet.
activeren
De rook activeerde het alarm.