Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/65199280.webp
springa efter
Modern springer efter sin son.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/110045269.webp
fullfölja
Han fullföljer sin joggingrunda varje dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/59121211.webp
ringa
Vem ringde på dörrklockan?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/60395424.webp
hoppa runt
Barnet hoppar runt glatt.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/112755134.webp
ringa
Hon kan bara ringa under sin lunchrast.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/106088706.webp
stå upp
Hon kan inte längre stå upp på egen hand.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/114231240.webp
ljuga
Han ljuger ofta när han vill sälja något.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/99455547.webp
acceptera
Vissa människor vill inte acceptera sanningen.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
cms/verbs-webp/123179881.webp
öva
Han övar varje dag med sin skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
cms/verbs-webp/101945694.webp
sova ut
De vill äntligen sova ut en natt.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/61162540.webp
utlösa
Röken utlöste larmet.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/92145325.webp
titta
Hon tittar genom ett hål.
kijken
Ze kijkt door een gat.