Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/112286562.webp
arbeta
Hon arbetar bättre än en man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/110233879.webp
skapa
Han har skapat en modell för huset.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/114231240.webp
ljuga
Han ljuger ofta när han vill sälja något.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/19351700.webp
tillhandahålla
Solstolar tillhandahålls för semesterfirare.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/120193381.webp
gifta sig
Paret har precis gift sig.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/120762638.webp
berätta
Jag har något viktigt att berätta för dig.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/68212972.webp
yttra sig
Den som vet något får yttra sig i klassen.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
cms/verbs-webp/99769691.webp
passera
Tåget passerar oss.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/93221279.webp
brinna
En eld brinner i spisen.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/75001292.webp
köra iväg
När ljuset bytte körde bilarna iväg.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/63457415.webp
förenkla
Man måste förenkla komplicerade saker för barn.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/59250506.webp
erbjuda
Hon erbjöd sig att vattna blommorna.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.