Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

bruisser
Les feuilles bruissent sous mes pieds.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

arrêter
Vous devez vous arrêter au feu rouge.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

sauter hors de
Le poisson saute hors de l’eau.
uitspringen
De vis springt uit het water.

interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

penser
Elle doit toujours penser à lui.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

s’exprimer
Celui qui sait quelque chose peut s’exprimer en classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

sentir
Il se sent souvent seul.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

tourner
Elle retourne la viande.
draaien
Ze draait het vlees.

générer
Nous générons de l’électricité avec le vent et la lumière du soleil.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

boire
Elle boit du thé.
drinken
Ze drinkt thee.
