Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/91367368.webp
se promener
La famille se promène le dimanche.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/82378537.webp
jeter
Ces vieux pneus doivent être jetés séparément.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
cms/verbs-webp/92612369.webp
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/99769691.webp
passer
Le train passe devant nous.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
cms/verbs-webp/47241989.webp
chercher
Ce que tu ne sais pas, tu dois le chercher.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/74009623.webp
tester
La voiture est testée dans l’atelier.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/99207030.webp
arriver
L’avion est arrivé à l’heure.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/122394605.webp
changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mélanger
Il faut mélanger différents ingrédients.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
cms/verbs-webp/75508285.webp
attendre avec impatience
Les enfants attendent toujours la neige avec impatience.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/80332176.webp
souligner
Il a souligné sa déclaration.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.