Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
laisser entrer
On ne devrait jamais laisser entrer des inconnus.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
sentir
Il se sent souvent seul.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
dépenser
Elle a dépensé tout son argent.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
obtenir un arrêt maladie
Il doit obtenir un arrêt maladie du médecin.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
rappeler
L’ordinateur me rappelle mes rendez-vous.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
s’asseoir
Elle s’assied au bord de la mer au coucher du soleil.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
supporter
Elle ne supporte pas le chant.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
déménager
Le voisin déménage.
verhuizen
De buurman verhuist.
redoubler
L’étudiant a redoublé une année.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
exiger
Il exige une indemnisation.
eisen
Hij eist compensatie.