Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

fouiller
Le cambrioleur fouille la maison.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

cueillir
Elle a cueilli une pomme.
plukken
Ze plukte een appel.

remercier
Il l’a remerciée avec des fleurs.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

restreindre
Le commerce devrait-il être restreint?
beperken
Moet handel worden beperkt?

apporter
Le livreur de pizza apporte la pizza.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

persuader
Elle doit souvent persuader sa fille de manger.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

augmenter
L’entreprise a augmenté ses revenus.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

laisser
Aujourd’hui, beaucoup doivent laisser leurs voitures garées.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
