Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/101630613.webp
fouiller
Le cambrioleur fouille la maison.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/91254822.webp
cueillir
Elle a cueilli une pomme.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/101158501.webp
remercier
Il l’a remerciée avec des fleurs.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/107852800.webp
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/99602458.webp
restreindre
Le commerce devrait-il être restreint?
beperken
Moet handel worden beperkt?
cms/verbs-webp/33564476.webp
apporter
Le livreur de pizza apporte la pizza.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/132125626.webp
persuader
Elle doit souvent persuader sa fille de manger.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/122079435.webp
augmenter
L’entreprise a augmenté ses revenus.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/107407348.webp
voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laisser
Aujourd’hui, beaucoup doivent laisser leurs voitures garées.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/91930542.webp
arrêter
La policière arrête la voiture.
stoppen
De agente stopt de auto.