Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
pousser
Ils poussent l’homme dans l’eau.
duwen
Ze duwen de man het water in.
jeter
Ces vieux pneus doivent être jetés séparément.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
retarder
L’horloge retarde de quelques minutes.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
déclencher
La fumée a déclenché l’alarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.
partir
Nos invités de vacances sont partis hier.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
aider
Tout le monde aide à monter la tente.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
laver
La mère lave son enfant.
wassen
De moeder wast haar kind.
ouvrir
Le coffre-fort peut être ouvert avec le code secret.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
chercher
Ce que tu ne sais pas, tu dois le chercher.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
protéger
La mère protège son enfant.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.