Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

s’enfuir
Certains enfants s’enfuient de chez eux.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

arrêter
Vous devez vous arrêter au feu rouge.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

renouveler
Le peintre veut renouveler la couleur du mur.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

commander
Il commande son chien.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

présenter
Il présente sa nouvelle petite amie à ses parents.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

sortir
Les enfants veulent enfin sortir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

ajouter
Elle ajoute un peu de lait au café.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

sortir
Elle sort de la voiture.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

reculer
Bientôt, nous devrons reculer l’horloge.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.

s’infecter
Elle s’est infectée avec un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
