Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

passer
Le chat peut-il passer par ce trou?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

posséder
Je possède une voiture de sport rouge.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

servir
Les chiens aiment servir leurs maîtres.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

arrêter
Je veux arrêter de fumer dès maintenant!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

taxer
Les entreprises sont taxées de diverses manières.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

arriver
De nombreuses personnes arrivent en camping-car pour les vacances.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

louer
Il loue sa maison.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

sauter
Il a sauté dans l’eau.
springen
Hij sprong in het water.

manger
Les poules mangent les grains.
eten
De kippen eten de granen.

changer
Le mécanicien automobile change les pneus.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
