Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/118232218.webp
proteger
Los niños deben ser protegidos.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/81025050.webp
luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/59066378.webp
prestar atención
Hay que prestar atención a las señales de tráfico.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
cms/verbs-webp/114379513.webp
cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Los atletas superan la cascada.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/93031355.webp
atrever
No me atrevo a saltar al agua.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
cms/verbs-webp/93697965.webp
circular
Los coches circulan en círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/63645950.webp
correr
Ella corre todas las mañanas en la playa.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/118026524.webp
recibir
Puedo recibir internet muy rápido.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/68561700.webp
dejar
Quien deje las ventanas abiertas invita a los ladrones.
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/112286562.webp
trabajar
Ella trabaja mejor que un hombre.
werken
Ze werkt beter dan een man.