Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

proteger
Los niños deben ser protegidos.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

luchar
Los atletas luchan entre sí.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

prestar atención
Hay que prestar atención a las señales de tráfico.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

superar
Los atletas superan la cascada.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

atrever
No me atrevo a saltar al agua.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

circular
Los coches circulan en círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

correr
Ella corre todas las mañanas en la playa.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

recibir
Puedo recibir internet muy rápido.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.

visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

dejar
Quien deje las ventanas abiertas invita a los ladrones.
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
