Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

odpeljati domov
Po nakupovanju se oba odpeljeta domov.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

govoriti z
Nekdo bi moral govoriti z njim; je tako osamljen.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

oddati v najem
Svojo hišo oddaja v najem.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

poimenovati
Koliko držav lahko poimenuješ?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

prevesti
Lahko prevaja med šestimi jeziki.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

preskočiti
Športnik mora preskočiti oviro.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

posloviti se
Ženska se poslavlja.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

raje imeti
Naša hči ne bere knjig; raje ima telefon.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

obrniti
Avto morate tukaj obrniti.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

hvaliti se
Rad se hvali s svojim denarjem.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

zbežati
Vsi so zbežali pred ognjem.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
