Woordenlijst

Leer werkwoorden – Sloveens

cms/verbs-webp/41019722.webp
odpeljati domov
Po nakupovanju se oba odpeljeta domov.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/112444566.webp
govoriti z
Nekdo bi moral govoriti z njim; je tako osamljen.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/58477450.webp
oddati v najem
Svojo hišo oddaja v najem.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/98977786.webp
poimenovati
Koliko držav lahko poimenuješ?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/94482705.webp
prevesti
Lahko prevaja med šestimi jeziki.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/85010406.webp
preskočiti
Športnik mora preskočiti oviro.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/80356596.webp
posloviti se
Ženska se poslavlja.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/127554899.webp
raje imeti
Naša hči ne bere knjig; raje ima telefon.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/100585293.webp
obrniti
Avto morate tukaj obrniti.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/30793025.webp
hvaliti se
Rad se hvali s svojim denarjem.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
cms/verbs-webp/116067426.webp
zbežati
Vsi so zbežali pred ognjem.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/113966353.webp
postreči
Natakar postreže s hrano.
serveren
De ober serveert het eten.