Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

ignorirati
Otrok ignorira besede svoje matere.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

teči
Vsako jutro teče po plaži.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

veseliti se
Otroci se vedno veselijo snega.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

snežiti
Danes je močno snežilo.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

sklicevati
Učitelj se sklicuje na primer na tabli.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

spustiti noter
Sneg je padal zunaj in spustili smo jih noter.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

porabiti
Vso svojo denar je porabila.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

priti domov
Oče je končno prišel domov!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

nastaviti
Morate nastaviti uro.
instellen
Je moet de klok instellen.

prenašati
Ne more prenašati petja.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

pogledati
Kar ne veš, moraš pogledati.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
