Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

mostrar
Puc mostrar un visat al meu passaport.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

tocar
Ell la toca tendrament.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

cancel·lar
El contracte ha estat cancel·lat.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

emprendre
He emprès molts viatges.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

recuperar
Vaig recuperar el canvi.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

apagar
Ella apaga l’electricitat.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.

enfadar-se
Ella s’enfada perquè ell sempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

comprar
Ells volen comprar una casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.

comprovar
El mecànic comprova les funcions del cotxe.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

deixar
Vull deixar de fumar a partir d’ara!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

traslladar-se
El meu nebot es trasllada.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
