Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

wash
The mother washes her child.
wassen
De moeder wast haar kind.

correct
The teacher corrects the students’ essays.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

remind
The computer reminds me of my appointments.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

pull out
How is he going to pull out that big fish?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

open
Can you please open this can for me?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

strengthen
Gymnastics strengthens the muscles.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.

deliver
He delivers pizzas to homes.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

kick
Be careful, the horse can kick!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

snow
It snowed a lot today.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

spend money
We have to spend a lot of money on repairs.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
