Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

passare accanto
Il treno sta passando accanto a noi.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

pagare
Ha pagato con carta di credito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.

salvare
I medici sono riusciti a salvargli la vita.
redden
De dokters konden zijn leven redden.

inviare
Ti sto inviando una lettera.
sturen
Ik stuur je een brief.

battere
Ha battuto il suo avversario a tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

attraversare
L’auto attraversa un albero.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

invitare
Vi invitiamo alla nostra festa di Capodanno.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

chiamare
Il ragazzo chiama il più forte possibile.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

proteggere
I bambini devono essere protetti.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
