Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
saltare fuori
Il pesce salta fuori dall’acqua.
uitspringen
De vis springt uit het water.
compitare
I bambini stanno imparando a compitare.
spellen
De kinderen leren spellen.
richiamare
Per favore, richiamami domani.
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
vedere chiaramente
Posso vedere tutto chiaramente con i miei nuovi occhiali.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
suonare
La sua voce suona fantastica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
protestare
Le persone protestano contro l’ingiustizia.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
osare
Hanno osato saltare fuori dall’aereo.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.