Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

guidare
L’escursionista più esperto guida sempre.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

firmare
Ha firmato il contratto.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

parlare male
I compagni di classe parlano male di lei.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

nevicare
Oggi ha nevicato molto.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

toccare
Lui la tocca teneramente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

sentire
Non riesco a sentirti!
horen
Ik kan je niet horen!

votare
Gli elettori stanno votando sul loro futuro oggi.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

preferire
Nostra figlia non legge libri; preferisce il suo telefono.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
