Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/102136622.webp
tirare
Lui tira la slitta.
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/90539620.webp
passare
A volte il tempo passa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/108350963.webp
arricchire
Le spezie arricchiscono il nostro cibo.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
cms/verbs-webp/92145325.webp
guardare attraverso
Lei guarda attraverso un buco.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/125385560.webp
lavare
La madre lava suo figlio.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/89516822.webp
punire
Ha punito sua figlia.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/120259827.webp
criticare
Il capo critica l’impiegato.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/20225657.webp
esigere
Mio nipote mi esige molto.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/111615154.webp
riaccompagnare
La madre riaccompagna a casa la figlia.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/15353268.webp
spremere
Lei spreme il limone.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/96628863.webp
risparmiare
La ragazza sta risparmiando il suo denaro da tasca.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
cms/verbs-webp/130288167.webp
pulire
Lei pulisce la cucina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.