Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

parken
Die Autos sind in der Tiefgarage geparkt.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

genießen
Sie genießt das Leben.
genieten
Ze geniet van het leven.

eintreten
Treten Sie ein!
binnenkomen
Kom binnen!

krankschreiben
Er muss sich vom Arzt krankschreiben lassen.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
draaien
Je mag naar links draaien.

saufen
Die Kühe saufen Wasser am Fluss.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

sollen
Man soll viel Wasser trinken.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.

reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

erfreuen
Das Tor erfreut die deutschen Fußballfans.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

teilnehmen
Er nimmt an dem Rennen teil.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
