Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/65199280.webp
nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/86583061.webp
bezahlen
Sie bezahlte per Kreditkarte.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/104818122.webp
reparieren
Er wollte das Kabel reparieren.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/67624732.webp
befürchten
Wir befürchten, dass die Person schwer verletzt ist.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschädigen
Bei dem Unfall wurden zwei Autos beschädigt.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/91603141.webp
durchbrennen
Manche Kinder brennen von zu Hause durch.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/130288167.webp
reinigen
Sie reinigt die Küche.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/55119061.webp
loslaufen
Der Sportler läuft gleich los.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/106622465.webp
sich setzen
Sie setzt sich beim Sonnenuntergang ans Meer.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begreifen
Man kann nicht alles über Computer begreifen.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stehenbleiben
Bei Rot muss man an der Ampel stehenbleiben.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/106608640.webp
verwenden
Schon kleine Kinder verwenden Tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.