Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/99196480.webp
parken
Die Autos sind in der Tiefgarage geparkt.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genießen
Sie genießt das Leben.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/58883525.webp
eintreten
Treten Sie ein!
binnenkomen
Kom binnen!
cms/verbs-webp/78973375.webp
krankschreiben
Er muss sich vom Arzt krankschreiben lassen.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
cms/verbs-webp/119269664.webp
bestehen
Die Schüler haben die Prüfung bestanden.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/94193521.webp
abbiegen
Du darfst nach links abbiegen.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/108286904.webp
saufen
Die Kühe saufen Wasser am Fluss.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/105623533.webp
sollen
Man soll viel Wasser trinken.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
cms/verbs-webp/93169145.webp
reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/110347738.webp
erfreuen
Das Tor erfreut die deutschen Fußballfans.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cms/verbs-webp/95543026.webp
teilnehmen
Er nimmt an dem Rennen teil.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spielen
Das Kind spielt am liebsten alleine.
spelen
Het kind speelt liever alleen.