Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
empfinden
Die Mutter empfindet viel Liebe für ihr Kind.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
hervorrufen
Zucker ruft viele Krankheiten hervor.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
sich zusammenfinden
Es ist schön, wenn sich zwei zusammenfinden.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
sich melden
Wer etwas weiß, darf sich im Unterricht melden.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
herziehen
Die Klassenkameraden ziehen über sie her.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
herausreißen
Unkraut muss man herausreißen.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
erhalten
Er hat vom Chef eine Gehaltserhöhung erhalten.
cms/verbs-webp/120368888.webp
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
erzählen
Sie hat mir ein Geheimnis erzählt.
cms/verbs-webp/95938550.webp
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
mitnehmen
Wir haben einen Weihnachtsbaum mitgenommen.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
erlassen
Ich erlasse ihm seine Schulden.
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
trainieren
Professionelle Sportler müssen jeden Tag trainieren.