Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
hinzufügen
Sie fügt dem Kaffee noch etwas Milch hinzu.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
sich erhöhen
Die Bevölkerungszahl hat sich stark erhöht.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
einfahren
Die U-Bahn ist gerade eingefahren.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
hinausgehen
Die Kinder wollen endlich hinausgehen.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
übriglassen
Sie hat mir noch ein Stück Pizza übriggelassen.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
vermuten
Er vermutet, dass es seine Freundin ist.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
sitzenbleiben
Der Schüler ist sitzengeblieben
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
gebären
Sie wird bald gebären.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
wiederholen
Können Sie das bitte wiederholen?
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
verfolgen
Der Cowboy verfolgt die Pferde.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
gegenüberliegen
Da ist das Schloss - es liegt gleich gegenüber!