Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
umarmen
Er umarmt seinen alten Vater.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
zurückkommen
Der Bumerang kam zurück.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
sich kennenlernen
Fremde Hunde wollen sich kennenlernen.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
zahlen
Sie zahlt im Internet mit einer Kreditkarte.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
spazieren
Er geht gern im Wald spazieren.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
kaufen
Sie wollen sich ein Haus kaufen.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
beachten
Verkehrsschilder muss man beachten.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
schubsen
Sie schubsen den Mann ins Wasser.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
mithelfen
Alle helfen mit, das Zelt aufzubauen.
cms/verbs-webp/55372178.webp
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
weiterkommen
Schnecken kommen nur langsam weiter.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
schwerfallen
Der Abschied fällt beiden schwer.