Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/110667777.webp
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
verantworten
Der Arzt verantwortet die Therapie.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
belohnen
Er wurde mit einer Medaille belohnt.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
vergleichen
Sie vergleichen ihre Figur.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
krankschreiben
Er muss sich vom Arzt krankschreiben lassen.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
austragen
Unsere Tochter trägt in den Ferien Zeitungen aus.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
zählen
Sie zählt die Münzen.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
küssen
Er küsst das Baby.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
umfassen
Die Mutter umfasst die kleinen Füße des Babys.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
reisen
Wir reisen gern durch Europa.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
fahnden
Die Polizei fahndet nach dem Täter.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
sich zusammenfinden
Es ist schön, wenn sich zwei zusammenfinden.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beschreiben
Wie kann man Farben beschreiben?