Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
reden
Er redet zu seinen Zuhörern.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
absenden
Sie will jetzt den Brief absenden.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
festlegen
Der Termin wird festgelegt.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
beeinflussen
Lass dich nicht von anderen beeinflussen!
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
weglassen
Du kannst den Zucker im Tee weglassen.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
drankommen
Bitte warte, gleich kommst du dran!
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
auskommen
Sie muss mit wenig Geld auskommen.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
drannehmen
Meine Lehrerin nimmt mich oft dran.
cms/verbs-webp/114593953.webp
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeiten
Sie arbeitet besser als ein Mann.
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
geschehen
Im Traum geschehen komische Dinge.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
erstellen
Er hat ein Modell für das Haus erstellt.