Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
funktionieren
Das Motorrad ist kaputt, es funktioniert nicht mehr.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
tanzen
Sie tanzen verliebt einen Tango.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
belassen
Die Natur wurde unberührt belassen.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
abwarten
Wir müssen noch einen Monat abwarten.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
austreten
Viele Engländer wollten aus der EU austreten.
cms/verbs-webp/109588921.webp
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
ausmachen
Sie macht den Wecker aus.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
umgehen
Man muss Probleme umgehen.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
eröffnen
Das Fest wurde mit einem Feuerwerk eröffnet.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
unterkommen
Wir sind in einem billigen Hotel untergekommen.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
beachten
Verkehrsschilder muss man beachten.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
aufwachen
Er ist soeben aufgewacht.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
meinen
Wer, meinen Sie, ist stärker?