Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
antworten
Sie antwortet immer als Erste.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
benötigen
Für den Radwechsel benötigt man einen Wagenheber.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
zurückgeben
Die Lehrerin gibt den Schülern die Aufsätze zurück.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
umarmen
Er umarmt seinen alten Vater.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
lackieren
Das Auto wird blau lackiert.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
achten
Man muss auf die Verkehrszeichen achten.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
umgehen
Man muss Probleme umgehen.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
sollen
Man soll viel Wasser trinken.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
verhüllen
Sie verhüllt ihr Gesicht.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
rufen
Der Junge ruft so laut er kann.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.