Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
lesen
Ohne Brille kann ich nicht lesen.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
vertreiben
Der eine Schwan vertreibt einen anderen.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
hauen
Sie haut den Ball über das Netz.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
fahren
Kinder fahren gerne mit Rädern oder Rollern.
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
vergessen
Sie will die Vergangenheit nicht vergessen.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
hinauslaufen
Sie läuft mit den neuen Schuhen hinaus.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
vermeiden
Er muss Nüsse vermeiden.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
vorfahren
Die Taxis sind an der Haltestelle vorgefahren.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
schicken
Ich habe dir eine Nachricht geschickt.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
verlieren
Moment, Sie haben Ihren Geldbeutel verloren!
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
weichen
Für die neuen Häuser müssen viele alte weichen.