Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/120254624.webp
leiden
Hij leidt graag een team.
leiten
Es macht ihm Spaß, ein Team zu leiten.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bestätigen
Sie konnte ihrem Mann die gute Nachricht bestätigen.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
vorschlagen
Die Frau schlägt ihrer Freundin etwas vor.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
ausbreiten
Er breitet die Arme weit aus.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
heimgehen
Nach der Arbeit geht er heim.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
wegtun
Ich möchte jeden Monat etwas Geld für später wegtun.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
ertragen
Sie kann die Schmerzen kaum ertragen!
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
durchkommen
Das Wasser war zu hoch, der Lastwagen kam nicht durch.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
einführen
Wir führen Obst aus vielen Ländern ein.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
brennen
Im Kamin brennt ein Feuer.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
totfahren
Leider werden noch immer viele Tiere von Autos totgefahren.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
spazieren
Er geht gern im Wald spazieren.